|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
kerndoelen
basisonderwijs
1998-2003 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De
brief van de staatssecretaris-1998
Onderwijs kan niet zonder doelen. Daarover
zijn we het eens. Dat betekent dat er een groot scala aan mogelijkheden
voorhanden is.
Het gaat om cognitieve kerndoelen per leergebied; en om doelen die gedrag
en zelfbeeld raken, doelen die te maken hebben met de werkhouding, doelen
die te maken hebben met het aanleren van vaardigheden. Deze laatste doelen
zijn de leergebiedoverstijgende doelen.
De kunst is leergebiedoverstijgende doelen te integreren in de gewone
manier van werken, leren en doceren. Nieuw is dat deze doelen zijn uitgesproken
en op papier staan. Dat biedt houvast aan leerkrachten, ouders en andere
betrokkenen bij de ontwikkeling van kinderen. De kerndoelen zijn zo geformuleerd
dat ze ruimte laten voor een eigen invulling door de school.
De nieuwe doelen betekenen niet dat er plotseling nieuwe vakken bijkomen.
Sociaal-emotionele doelen zijn niet als vak te doceren. Ze spelen een
rol bij het inrichten van het onderwijs en geven handvatten voor sturing
van de groep en het individuele kind. Sommige doelen zullen wat meer nadruk
krijgen bij het onderwijs in de ‘zaakvakken', andere meer bij lichamelijke
opvoeding, weer andere bij taal en rekenen of de expressievakken. Ik hoop
en verwacht dat de nieuwe kerndoelen bijdragen aan een onderwijs dat vol
elan en bij de tijd is.
Karin Adelmund
Staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Leergebiedoverstijgende
kerndoelen
Dit zijn kerndoelen die gericht zijn op het ontwikkelen of bevorderen van algemene
vaardigheden en daarom niet moeten worden ondergebracht bij een specifiek leergebied.
Deze doelen hebben betrekking op het gehele onderwijsaanbod van de basisschool.
Ze zijn gegroepeerd rond zes thema's:
- Werkhouding
- Werken volgens plan
- Gebruik van uiteenlopende leerstrategieën
- Zelfbeeld
- Sociaal gedrag
- Nieuwe media
Leergebiedspecifieke
kerndoelen
Dit zijn kerndoelen die betrekking hebben op een bepaald leergebied.
Er worden zes (+1) leergebieden onderscheiden:
- I Nederlandse taal
- I+ Friese taal (Friese taal geldt voor scholen
in de provincie Friesland)
- II Engelse taal
- III Rekenen/Wiskunde
- IV Oriëntatie op mens en wereld
- V Lichamelijke opvoeding
- VI Kunstzinnige oriëntatie
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kunstzinnige
oriëntatie is onderverdeeld in:
- tekenen en handvaardigheid;
- muziek;
- spel/bevordering van het taalgebruik;
- beweging.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
KUNSTZINNIGE ORIËNTATIE
Typering van het gebied
In dit leergebied komen de expressieactiviteiten die genoemd zijn in de Wet
primair onderwijs aan de orde. Het gaat om 'tekenen en handvaardigheid', 'muziek',
'spel/bevordering van het taalgebruik' en 'beweging'.
TEKENEN EN HANDVAARDIGHEID
Typering van het
gebied
Bij het onderwijs in tekenen en handvaardigheid maken kinderen kennis met
verschillende mogelijkheden om zich in beelden uit te drukken.
Daarnaast leren ze beeldende uitingen van anderen begrijpen en leren ze genieten
van beeldende producten.
Dat betekent dat kinderen hun ideeën, gevoelens, waarnemingen en ervaringen
op persoonlijke wijze leren vorm te geven in beeldende werkstukken. Dit gebeurt
meestal aan de hand van een concreet onderwerp. Vanuit hun eigen beleving
en fantasie maken ze zich een voorstelling van het onderwerp, en al werkend
ontwikkelen ze vaardigheden om die voorstelling zichtbaar te maken in een
tekening of een werkstuk.
Bij tekenen en handvaardigheid leren kinderen ook om de functies en de betekenissen
van beelden in hun dagelijkse omgeving te herkennen en naar waarde te schatten.
Ze leren dit door gericht waarnemen en door reageren op beeldende producten
uit de gebouwde omgeving, interieurs, mode en kleding, gebruiksvoorwerpen,
beeldende kunst en elementen uit de hedendaagse beeldcultuur. Dit houdt tevens
in dat kinderen leren respect te hebben voor de verschillende wijze waarop
mensen zich in beelden uitdrukken. Het onderwijs in tekenen en handvaardigheid
biedt kinderen een eerste oriëntatie op hun culturele erfgoed. Bij deze oriëntatie
wordt er rekening mee gehouden dat dit erfgoed een afspiegeling is van culturele
groepen die we in de Nederlandse samenleving aantreffen.
Het zelf maken van beeldende werkstukken en het beschouwen van beeldende producten
uit de omgeving beïnvloeden elkaar wederzijds.
Qua inhoud en werkwijze heeft handenarbeid een relatie met techniek. Bij het
vormgeven van beeldende producten kunnen technische inzichten toegepast worden.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kerndoelen
tekenen en handvaardigheid
A Domein vormgeven
- De leerlingen kunnen werkstukken maken: - op basis
van gericht waarnemen; - op basis van een innerlijke voorstelling van een
onderwerp, vanuit hun geheugen, fantasie en/of beleving; - met een communicatieve
functie of een gebruiksfunctie (bijvoorbeeld: speelgoed, affiches, een masker).
- De leerlingen kunnen beeldende aspecten zoals kleur,
vorm, ruimte, textuur en compositie doelgericht gebruiken in een werkstuk.
- De leerlingen onderzoeken de beeldende mogelijkheden
van materialen en passen deze toe in hun eigen werk. Daarbij gebruiken ze
de benodigde gereedschappen op een veilige manier.
B Domein beschouwen
- De leerlingen kunnen hun werk vergelijken met de
gestelde opdracht en met de invulling van die opdracht door anderen.
- De leerlingen kunnen beeldende producten beschrijven
en vergelijken op basis van de volgende aspecten en hun samenhang: - betekenis
(wat is het? waar is het voor bedoeld?); - vormgeving (welke beeldende aspecten
bepalen de vormgeving?); - materiaal (welke materialen zijn gebruikt?);
- techniek (welke technische principes zijn gebruikt?); - plaats en tijd
(waar en wanneer is het gemaakt?).
- De leerlingen weten dat mensen door middel van
beeldende producten (reclame, media, kleding, kunst) verschillende opvattingen
en ideeën kunnen tonen en dat deze ideeën persoons-, cultuur- en tijdgebonden
zijn.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voorbeeld
bij tekenen en handvaardigheid
Doorkijkje bij kerndoel 1, 2 en 3
Groep 1-2 maakt een aquarium
De kinderen zitten in de kring. Juf Inge zet een duikbril op en doet alsof ze
onder water zwemt. Ze vertelt de kinderen wat ze onder water ziet: slingerplanten
die met hun lange slierten langzaam heen en weer gaan, prachtige gekleurde vissen:
plat en lang, dik en bol, groot en klein, vissen met strepen en met stippen
en met allerlei verschillende staarten.
Na deze onderwatertocht laat ze de kinderen een grote afbeelding van een aquarium
zien. Ze vraagt wat kinderen weten van een aquarium en van vissen. Ze neemt
een mapje met vissenplaatjes voor zich.
Sofie mag de duikbril opzetten, een plaatje pakken en aan de klas vertellen
wat er op staat. Inge helpt Sofie door vragen te stellen over de kleur en de
vorm van de vis en over de tekening van de huid. Staan er strepen of stippen
op? Na Sofie mogen er nog enkele kinderen de duikbril op en een vis beschrijven.
Inge vertelt dat ze met alle kinderen uit de klas samen een aquarium gaan maken.
In verschillende groepjes gaan de kinderen aan de slag.
Een groepje met oudsten tekenen een vissenlijf zonder staart op een stukje fotokarton,
knippen deze vorm uit en beplakken de vorm met strookjes en stippen van zijdevloei
en ze maken er kleurige vinnen en staarten aan.
Een groepje jongste kleuters scheurt en knipt waterplanten van vliegerpapier
en plakt deze planten op vier vellen stevig papier. Van deze vellen wordt later
het aquarium gemaakt.
Het aquarium met de vissen wordt in de kring geplaatst en aan elke vis wordt
een paperclip bevestigd. Met een hengel met een magneet mag een kind een vis
vangen.
Samen met de kinderen wordt de vangst besproken. Er worden vragen gesteld over
de manier waarop de vis versierd is en hoe de staart gemaakt is. De hengel wordt
nog een paar keer doorgegeven totdat de aandacht verslapt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|